Shopping Cart

Geen producten in de winkelwagen.

Nico Kohler Engelandvaarder

Uit: STICHTING GENOOTSCHAP ENGELANDVAARDERS

Kwartaaluitgave van de Stichting Genootschap Engelandvaarders

oktober 2016 – 37e jaargang, nr. 150

OVERTOCHT VAN HET KANAAL DOOR A.M. HAGEMEIJER c.s. __ _

Verslag over het vertrek uit Nederland en de belevenissen onderweg van:

A.M. Hagemeijer, Nico Kohler, Piet Smits, Klaas Buisman en Dirk M. Hagemeijer ,

gedaan in november 1941, per runabout ‘Flying Dutchman”, een zes meter lange motorboot met buitenboordmotor.

Het verslag is ruim 4 jaar na dato opgesteld door A.M. Hagemeijer, toen hij in juli 1946 in New York verbleef.

Donderdag 20 november 1941, 6 uur in de namiddag

Vele weken van spanning waren voorafgegaan aan deze dag. Over een paar uur zou ons met zoveel zorg voorbereid plan geheel ten uitvoer worden gebracht. We lagen reeds sinds enige uren gemeerd in een kleine met riet begroeide inham aan de Brielsche Maas, ongeveer 2,5 km boven Den Briel.

Het eerste deel van ons plan was gelukt. Verborgen in een groenteschuit, waren we met ons vijven en de motorboot, de Duitse wacht op de sluis bij Vlaardingen gepasseerd, alsook diverse Duitse posten en patrouilleboten op de Nieuwe Maas en Brielsche Maas. Het wachten was nu op zonsondergang en eb, waardoor het mogelijk zou zijn langs Den Briel tot aan den riviermond af te drijven, geluidloos, ongezien en eenmaal buiten op zee de motor aan en op volle toeren naar Engeland, de vrijheid tegemoet, de Duitsche onderdrukking en knechting achter ons latend. Het weer was perfect, sinds twee dagen woei er een zwakke oostenwind, eenigszins vriezend weer en een lichte mist. Vooral dit laatste werd hartelijk verwelkomd, we zouden immers vanaf den oever absoluut onzichtbaar zijn.

Eindelijk was bet zover! Rappe handen namen de luiken weg. De boot werd uit de groenteschuit getild en gleed bijna geruisloos te water. Vlug werden motor, benzineblikken en plunjezakken aangereikt. Een laatste blik naar die trouwe groenteschuit, naar het geliefde land, toen allen jn de boot aan de peddels en we schoten de rivier op. De oever verdween in de mist en geruischloos dreven we die laatste 8-10 km naar buiten, naar de vrije zee. Links tegen de grauwe lucht tekende zich Den Briel af. Eensklaps een oorverdoovend lawaai, bijna kantelde ons ranke bootje. We waren bovenop een ton gedreven, die de riviergeul aangaf. Tezelfdertijd echter haalde de Brielsche Veerpont haar anker op, hetgeen zulk een lawaai maakte in de doodsche stilte rondom, dat deze klap daarbij in het niet verdween. Weer stilte, behalve een paar gefluisterde bevelen. Door de mist waren beide oevers absoluut onzichtbaar, hetgeen ons in het duister liet, aan welke kant van de rivier we zaten, wij konden echter ook niet gezien worden.

Een geweldige schok, knarsend zand, weer kantelden wij bijna om, doch even snel als dit gebeurden was mijn broer Toon Hagemeijer over boord gesprongen, hield ons op een even kiel en bracht ons van de zandbank af. En weer drijven, geluidloos, doodsche stilte, duisternis. De minuten schenen uren, de tijd eindeloos, totdat we weer met een schok stillagen. Weer een zandbank, maar nu bleek het probleem niet zo makkelijk opgelost te zijn. We zaten in de mond van de Brielsche Maas, door het lage water waren alle zandbanken drooggelopen. Besloten werd dat drie man te water zouden gaan. Vlug de kleeren af om deze droog te houden en met rillende lichamen werd een uur lang geploeterd, gezwoegd om bet bootje over zandbanken door ondiep water naar zee te brengen. Nu eens tot aan de enkels, dan weer tot aan de borst in dit ijskoude water, doch wij bemerkten geen kou, de zenuwen waren teveel gespannen. En steeds, gedurende dit uur van kou en angst, werden we weer opnieuw in het licht gezet, door het draailicht van de Hoek van Holland, dat ons als een lichtende vinger scheen aan te duiden.

Eindelijk de open zee voor ons, allen weer in de boot, het startkoord werd met een zorg om de trommel geslagen. Een flinke ruk, er gebeurde echter niets. Nog eens en nog eens geprobeerd, maar steeds zonder resultaat en dat met de Duitsche wachten, slechts honderden meters verwijderd op bet strand. In het pikke donker werd de motor gedemonteerd, carburator nagezien en toen bleek het dat de vlotter tijdens het transport scheef was komen te zitten. Vlug weer alle schroeven en onderdeelen op hun plaats. Het startkoord om de trommel geslagen. Een ruk. Een donderend lawaai na al die uren van stilte, een luid hoera, we waren weg. Eindelijk was die doodsche stilte voorbij, nu mochten die grauw grijze wachten ons hooren, met volle vaart verdwenen we in de donkere nacht, richting West.

Na 10 minuten teekende zich aan stuurboord-voer een schip af, tegen de grauwe lucht. Snel werd koers veranderd en met volle vaart daar vandaan gesneld. Het was echter reeds te laat, we waren schijnbaar al gehoord. Een sterk zoeklicht werd aangestoken en kwam langzaam, tergend langzaam onze richting uit. Het passeerde ons en keerde weer terug. Door koersveranderingen probeerde ik die lichtbundel te ontlopen, echter zonder succes. Eindelijk zaten we midden in die stralen bundel gevangen. Ieder ogenblik verwachtte ik nu het geratel van een machinegeweer te horen. Nooit zal ik de angst vergeten, die ik op de gezichten van mijn makkers zag. Zou alles toch te vergeefsch zijn. De motor draaide nu op volle toeren, en als een woedende, wilde hengst, sprongen, bonkten, snelden we over de lichte deining. Opgeven, nee nu nog niet, nooit.

En opeens weer donkerte. Hoe lang we in die lichtbundel zaten weet ik niet. Misschien 15 seconden, het scheen echter een eeuwigheid. Nog even werd koers doorgelegd naar het Zuiden en daarna met een wijden boeg weer naar het Westen. De zee was prachtig, de zware buitenboordmotor zong een prachtig keihard lied, met groote spoed snelden wij de vrijheid tegemoet. God biddend dat t onze poging,  zoals gepland, zou mogen verlopen. Maar er was nog een vijand te overwinnen. De zee en de natuurkrachten. Een forsche wind stak op, werd sterker, veranderde in een Zuid-Westerstor-storm. Na drie uren varen moesten we het opgeven. Het werd levensgevaarlijk, in deze woelige onzichtbare zee.

Een drijfanker ging overboord, een dekzeiltje werd over de boeg getrokken om zoveel mogelijk het water buiten te houden. Angst in aller hart, koude en narigheid. Eeuwen duurde het voordat de dageraad aanbrak en wij die ziedende woedende zee konden bekijken, met een haar schuimslierten, haar diepe afgronden en hooge kromme golven ruggen. Wachten, wachten steeds maar wachten, totdat wij tenslotte besloten ons eigen lot weer in handen te nemen. De motor werd aangeslagen en langzaam, voorzichtig langzaam, zetten we weer koers naar het Westen. Urenlang over die kolkende zee, onder die grauwe luchten. In plaats van 20-30 km per uur, was onze snelheid nu misschien 2-5 km per uur. En weer werd het donker en brak een tweede angstige nacht aan. Voor drijfanker liggend ging het steeds op en neer. Honger en dorst begonnen nu ook merkbaar te worden. Wij hadden gerekend op een zeer snelle overtocht en dientengevolge geen proviand meegenomen. En weer een nieuwe dageraad brak aan en nog steeds geen land, doch niets dan golven, afgronden, slierten schuim, een enkele meeuw en grauwe luchten.

Deze dag zou de ergste worden. Het eerste uur liep de motor nog steeds behoorlijk,  toen echter sloeg zij vaker en vaker af en nadat,  terwijl we benzine aan het bijvullen waren,  ook zeewater in de benzinetank naar binnen sloeg, was het afgelopen. Uren lang probeerden we de laatste druppels zeewater uit de benzinetank, uit de carburator weg te spoelen, bougies werden verwisseld, maar alles was tevergeefsch. De motor wilde niet aanslaan. En we waren zoo dicht bij ons doel.

Steeds weer kwamen er Engelsche patrouille-vliegtuigen opdagen in het Zuiden, om eenige tijd later in het Noorden weer over de horizon te verdwijnen. En elke poging om hun aandacht te trekken bleef onopgemerkt. In den namiddag probeerden wij nog eenige kilometers af te leggen door met zijn allen te peddelen.

Maar deze boot was niet gebouwd om op die manier,  voort bewogen te worden. Onze krachten waren door deze twee dagen van spanning, zonder eten en drinken, erg verzwakt.

En weer een lange nacht. Gedurende die nacht maakten we ons eerste Duitsche bombardement op Engeland mee, hoorden we het eerste Engelsche afweervuur, zagen we de eerste Engelsche zoeklichten langs de donkere hemel bewegen. Wij moesten vlak bij de kust zijn, besloten werd van poetskatoen, een peddel en benzine een toorts te maken, om de aandacht te trekken. Een lucifer werd aangestoken en fel laaide het vuur op in de donkere nacht. Echter zonder resultaat. Opeens zagen wij aan bakboord een dansend lichtje. Een boot, een lichtboei? Weer grepen wij naar de peddels om te trachten dat licht te bereiken, echter zonder resultaat. Steeds bleef het even ver weg, steeds op en neer dansend. Omstreeks 5 uur in den morgen besloten wij om het weer met een brandende fakkel van poetskatoen en benzine te probeeren. Weer een laaiende vlam, grillig werden de dansende golven verlicht. Nadat ook deze uitgebrand was, hoorden wij opeens het gedreun van machtige motoren, zagen wij een schim zich langs de horizon voorspoeden, om verder op te verdwijnen. Tevergeefsch? Neen, deze maal niet. Daar recht vooruit kwam die schim weer over de horizon opdagen, steeds grooter werd zij, een zoeklicht werd ontstoken en plotseling zaten wij weer middenin die lichtende stralenbundel. Ditmaal echter vrienden. De machines stopten, wij grepen naar onze peddels en eenige minuten later dansten wij op en neer langs onze redder in deze nood. Een touw werd ons toegeworpen, een touwladder viel naar beneden, een Engelsche stem.

Vlug grepen handen naar die ladder en rap bewogen zich 5 vermoeide, doch tevreden, gelukkige Nederlanders naar boven. Er was geen tijd om de boot naar boven te halen, deze moest op zee achter worden gelaten. En in al deze drukke, zenuwachtige spanning, vergaten we zelfs onze persoonlijke eigendommen mee naar boven te nemen. Eindelijk stonden wij rillend en nat aan het dek, snel werden wij naar binnengeloodst, trokken wij onze koude, natte kleren uit kregen wij wollen dekens om onze koude lichamen in te wikkelen, echte Engelsche sigaretten en een heerlijke kop rum.

Een geweldige ontvangst. Vragen en antwoorden heen en weer. Wij waren op de H.M.S. Destroyer Hambledon, een blik op de klok, het was 5:30, zondagmorgen 23 november. Bijna drie volle dagen sinds wij door de sluis van Vlaardingen de vrijheid tegemoet waren gegaan.

Een geweldig ontbijt, een warm bad, geschoren en voldaan zakten wij weg in makkelijke stoelen, meer vragen, meer antwoorden, namen zetten in het gastenboek, waarin later ook de naam van Eisenhower zou komen te staan.

Zondagavond werden wij te Sheerness aan wal gezet, onderzocht door een dokter, per auto naar Londen, onderweg stoppen in Chatham, waar eens de Nederlandsche zeehelden de Thames opvoeren. ‘s Avonds laat arriveerden wij in de Royal Victorian Patriotic School, hier 5 dagen van kruisverhoor, inlichtingen, schetsen en eindelijke absolute vrijheid. Vrijdagmiddag 28 november bracht een taxi ons van daar naar de Nederlandse Geheime Dienst,  waar wij met open armen ontvangen werden. Snel werd voor een comfortabel hotel gezorgd, een goed diner, een warm bed, vrij te gaan waar wij wilden.

Zaterdag deelde kapitein Derksma ons mede, dat wij de volgende dag op audiëntie bij H.M. de Koningin zouden gaan, verzocht ons voorloopig nog niets over deze ontsnapping aan anderen te vertellen en toen zondagmorgen naar Maidenhead, naar het buitenhuis van H.M. Met een ontvangst, onvergeetelijk, zoo eenvoudig, zoo zonder vertoon. Iedereen was meteen op zijn gemak, voelde zich thuis. Zij deed mij denken aan mijn moeder, die momenteel thuis zat, met angst in haar hart, God biddend dat onze poging succes zou mogen hebben. Een voor een maakten wij een lange wandeling met Hare Majesteit door haar mooie tuin. Zij was zeer geïnteresseerd in onze belevenissen der laatste dagen, ons persoonlijke leven, onze opvoeding, onze familie. En later een informele gezellige thea, waarbij over en weer gedachten werden gewisseld. Na dit bezoek dat enige uren duurde, werden wij per auto naar Londen teruggebracht. De eerste minuten doodsche stilte. Iedereen moest de indrukken van deze laatste onvergeetelijke uren in stilte verwerken.

Piet Smits, de blonde echt Nederlandsche binnenvaartschipper van De Lier was zeer langen tijd met absolute stomheid geslagen. En toen hij weer sprak waren zijn eerste woorden: ‘Net of je bij je beste tante op bezoek was.’ Ja. Zo was het, deze ontvangst van onze lieve rustige Landsvrouw.

Na nog enige weken in Londen,  op een buitenhuis te hebben doorgebracht, waar we weer op krachten kwamen en onze vermoeide zenuwen rust vonden, ging ieder omstreeks half december naar zijn eigen oorlogstaak.

De mijne zou de luchtmacht worden, zoolang,  reeds had ik diep in mijn binnenste gehoopt, eens in de gelegenheid te zijn, in een bombardements- vliegtuig naar Duitschland te vliegen, om daar vergelding te zoeken, voor de laffe bombardeering van Rotterdam.

Nadat vele moeilijkheden overwonnen waren, kwam ik 10 april 1942 bij de RAF in opleiding. Maanden van studie en praktische vluchten, oefenen en steeds weer oefenen, om absoluut klaar te zijn, als de eerste oorlogsvlucht werkelijkheid werd. Eindelijk kwam de belooning, ik ontving mijn brevet waarnemer-bombardeur, en tezelfdertijd werd ik bevorderd tot reserve tweede luitenant.

Nog eenige maanden wachten eindelijk  “on active service”.

Troepenconcentraties, V-1 opstellingen, bezine opslagplaatsen, bruggen, spoorweg-emplacementen bombarderen. Afweervuur, Duitsche nachtjagers. Doch steeds bleef het geluk mij volgen.

Toen VE Day aanbrak , kwam ik met het 320e Squadron, in Duitschland gestationeerd, en had ik 53 oorlogsvluchten gevlogen.

Alle dankbetuiging en waardering voor mijn werk, mocht ik van Hare Majesteit, het Vliegers Kruis ontvangen, nadat ik reeds eerder van haar het Bronzen Kruis 1940 had ontvangen. Momenteel ben ik nog in dienst en wel als eerste luitenant, verbonden aan het Militair Bureau van het Consulaat Generaal der Nederlanden te New York, belast met de demobilisatie en rehabilitatie van het in de Verenigde Staten opgekomen Nederlandsche militairen. Spoedig hoop ik ook mijn uniform uit te trekken, en een burgerwerkkring en rust en vrede te vinden voor de rest van mijn leven.

New York, 25 juli 1946 A.M. Hagemeijer.

Noot van RJ Army: Ook Nicolaas (Nico) Köhler heeft toen het Bronzen Kruis ontvangen.